Rennen, rennen, rennen
Lopen, lopen, lopen, je houdt de vaart erin.
Je doet het regelmatig, soms met frisse tegenzin.
Draven, draven, draven, het zweet staat op je rug.
Een heel eind door de polder en dezelfde weg terug.
Joggen, joggen, joggen, je puft en snuift en hijgt.
Je wangen kleuren roder en je hartslag stijgt.
Rennen, rennen, rennen, sneller dan de wind.
Misschien ga je wel sneller dan ‘t trouwe paard van Sint.
Rustig, rustig, rustig, het rondje is voorbij.
Je ademt een paar keer heel diep in, je handen in je zij.
Hopelijk wordt dit cadeau niet door jou afgekeurd.
Sint vond het wel toepasselijk, dit nieuwe hardloopshirt.